Skip to main content

Het verschil tussen 'Urlaub' en 'Ferien' in het Duits

'Urlaub' en 'Ferien' in het Duits

Een paar belangrijke punten als je in het Duits over vakantie praat.

Ik zie Nederlanders regelmatig worstelen met: 

  • het gebruik van de woorden 'Urlaub' en 'Ferien'.
  • het gebruik van voorzetsels als je over vakantie spreekt.

1. Wat is het verschil tussen 'Urlaub' en 'Ferien' en hoe gebruik je deze twee woorden?

De officiële definitie van 'Urlaub' luidt: een dienst- en werkvrije tijd waar je recht op hebt in bedrijven, bij de overheid of bij militaire dienst.
De definitie van 'Ferien' daarentegen luidt: een aantal dagen of weken durende arbeidspauze van een instituut zoals een school, een hogeschool, een gerecht of het parlement.
Je kunt spreken van 'Schulferien' maar niet van 'Schulurlaub'.
Je zegt: 'Ich habe 15 Tage Urlaub pro Jahr.' 'Ich habe dieses Jahr noch 5 Urlaubstage.'

Nog een paar praktische voorbeelden van het gebruik van deze twee woorden:

  • Wir fahren nächste Woche in Urlaub.
  • Ich mache in zwei Wochen Urlaub/ Ferien.
  • Wir haben viele Urlaubsfotos gemacht.
  • Wir haben ein Ferienhaus im Harz.
  • In den Ferien fahren wir nach Deutschland.
  • Wir haben sechs Wochen Sommerferien.
  • Schöne Ferien! 
  • Schönen Urlaub und gute Erholung!

Terzijde: vroeger werden 'Ferien' ook 'Vakanzen' genoemd, afgeleid van het Latijnse woord 'vacans' (leeg, niet bezet). 

 2. Het gebruik van voorzetsels

In het Nederlands zeg je:   In het Duits zeg je:
Volgende week gaan wij op/met vakantie.   Nächste Woche fahren wir in Urlaub.
Ik ben op/met vakantie.   1. Ich bin in Urlaub = habe Urlaub genommen, bin nicht auf der Arbeit.
    2. Ich bin im Urlaub = ich bin auf Reise.

Lees en amuseer je over het toepasselijk gedicht van Kurt Tucholski:
– Hurra! – Ferien –!

Ich wünsche Ihnen einen schönen Urlaub!

Blijf op de hoogte blijven van onze blogs

Geschreven door Anne Kewitsch, oprichter en specialist in maatwerktrainingen Duits